Wie heeft het nog over de Oeigoeren? Joe Biden nauwelijks. Twee jaar geleden verklaarde zijn regering nog dat de wrede behandeling van de Oeigoeren neerkomt op genocide. Van die houding is weinig over. In november ontving Biden de Chinese leider Xi Jinping voor een goed gesprek over een breed palet aan onderwerpen. De mensenrechten zijn toen benoemd, vermeldt het transcript van het Witte Huis. Het was de traditionele, plichtmatige bewoording van westerse leiders over hun contact met China. Commentaar op het gemak waarmee Biden voorbijging aan wat hij zelf genocide noemt, bleef grotendeels uit. De rest van de wereld is allang blij dat de twee grootmachten weer investeren in de relatie.
Het toont eens te meer dat het Chinese beleid om Xinjiang – de noordwestelijke regio waar de islamitische minderheid woont – hermetisch af te sluiten, loont. Geen Oeigoer komt er meer uit, journalisten die er naar binnen mogen treffen een angstig zwijgende, door camera’s omringde bevolking. De verhalen drogen op. En mede omdat er geen vluchtelingenstroom is, en dus geen politiek belang, begint niemand er meer over.
Terwijl de Chinese regering zich internationaal juist profileert als conflictbemiddelaar (Iran-Saoedi-Arabië), vertellen twee Oeigoerse schrijvers op hun manier over Xinjiang, iets wat journalisten niet meer kunnen. De dichter Tahir Hamut Izgil beschrijft in Wachten op mijn arrestatie in de nacht de surveillancestaat die China is geworden met meer detail dan de kranten tot nu toe is gelukt. En in de Nederlandse vertaling van De achterstraten, een roman van de in 2018 verdwenen Perhat Tursun, wordt de pijn van het minderwaardige bestaan van Oeigoeren op indrukwekkende wijze invoelbaar.
Martelkamer
Izgil wist in 2017 met zijn gezin naar Washington te vluchten. Hij is een van de weinige leden van de literaire Oeigoerse gemeenschap die is ontsnapt aan de massa-arrestaties, nadat die ook Ürümqi (de hoofdstad van Xinjiang, met 3,5 miljoen inwoners), hadden bereikt. Het succes van zijn vlucht was een optelsom van goede connecties in de diaspora, voldoende geld voor de reis en de omkoping van ambtenaren, het vernuft om de juiste verzinsels aan de bureaucraten op te dissen en het instinct om te weten dat je weg moet gaan.
Dat moment kwam toen Hamut en zijn vrouw op het lokale politiebureau werden ontboden en langs een martelkamer naar een kantoortje werden geleid voor een uitgebreide gezichtsscan, een stemopname en een bloedmonster. Die gegevens gaan naar de registers waarmee de overheid de controle op Oeigoeren steeds verder aanscherpt, officieel om moslimextremisme uit te bannen. In de praktijk worden mensen vooral opgepakt omdat ze wel eens in het buitenland zijn geweest, een moskee in een naburig dorp hebben bezocht, of zonder dat iemand kan bedenken waarom.
Iemand is ‘uit studeren gegaan’, fluisteren Oeigoeren dan onder elkaar, naar een heropvoedingskamp gestuurd, waar gedetineerden gedwongen worden om de Oeigoerse taal, de islam en hun cultuur te verruilen voor het Mandarijn en de Han-Chinese, communistische partij-ideologie. Gevluchte Oeigoeren vertellen over grof geweld binnen de kampen. Izgil houdt het bij: ‘Inmiddels wisten we dat met ‘studiecentra’ concentratiekampen werden bedoeld.’
Izgil heeft er zeven jaar over gedaan om mentaal zodanig te herstellen dat hij zijn vluchtverhaal op papier kon zetten. Aankomen in de Verenigde Staten was voor hem een verlossing, maar bracht ook een nieuwe kwelling: ‘Hoewel we de vreugde delen van de gelukkigen die aan boord van de ark van Noach mochten gaan, moeten we ook leven met de schaamte van de lafaard, die verborgen is in dat woord ‘ontsnapt’.’ In de VS verneemt hij dat zijn vriend Perhat Tursun is gearresteerd en vermoedelijk tot zestien jaar kamp is veroordeeld.
Plattelandsjongen
Ook de anonieme Oeigoer die meewerkte aan de in 2017 verschenen Engelse vertaling van Tursuns roman De achterstraten zit vermoedelijk in een strafkamp, schrijft de Amerikaanse antropoloog Darren Byler in een nogal uitgebreide inleiding bij het boek. Tursun schreef het werk grotendeels in 1990 en 1991, toen Xinjiang nog geen openluchtgevangenis was, maar de discriminatie van Oeigoeren al volop gaande was. Het is zo’n roman die bewijst dat fictie soms het beste middel is om de werkelijkheid onder woorden te brengen.
Tursun vervat de eenzaamheid van een 21-jarige Oeigoerse plattelandsjongen in een dwaaltocht door Ürümqi, op zoek naar een slaapplaats die hem zou zijn beloofd. Omdat Han-Chinese werkgevers in de stad een quotum aan minderheden in dienst moeten hebben, kan hij er een kantoorbaantje krijgen, wat maar dat belet zijn bazen en de andere inwoners niet om hem uit te kotsen.
De tocht staat bol van de symboliek. Zo is er de alomtegenwoordige luchtvervuiling die als een mist in de straten hangt, waardoor gebouwen alleen contouren hebben en voorbijgangers als schimmen voor hem opdoemen. Meestal krijgen ze opeens haast als ze worden aangesproken door een Oeigoer die de weg vraagt. De hoofdpersoon klampt zich vast aan getallen, huisnummers bijvoorbeeld, waarin hij betekenis zoekt die er niet is.
Iemand die weet dat hij geminacht wordt, internaliseert onwillekeurig al snel het door de ander beoogde minderwaardigheidsgevoel. Zo ook deze jongen: ‘Zoals de rat door het afval schoot, zo bewoog ik me door de stad.’ Soms is hij nog enigszins strijdbaar, zoals in het contact met zijn baas: ‘Hij vroeg me steeds opnieuw hem uit te leggen waar ik goed voor was. [..] Ik zei hem dat ik in staat was te leven.’
Maar meestal is hij blij om te verdwijnen in de luchtvervuiling, wetende dat hij per definitie niet aan de norm kan voldoen, hoe hard hij dat ook probeert. ‘Ik wist niet alleen niet wie ik was, ik wist ook niet welke rol ik speelde.’ Dan blijft er weinig over.
Soms klinken zijn opmerkingen wat al te zwaar op de hand: ‘Ik zocht niets meer dan een klein beetje ruimte – zoveel ruimte als iemand nodig zou hebben op een begraafplaats.’ Maar wie zich hier aan ergert, vergeeft het personage alles wanneer hij op de laatste bladzijden is aangekomen en alles nog veel erger blijkt te zijn.
De achterstraten brengt niet alleen het lot van de Oeigoeren tot leven, maar is ook een universele roman over discriminatie. Over mensen die niet durven stilstaan op straat, omdat ze proberen te verbergen dat ze geen bestemming hebben. Over mensen die doordrongen zijn van de wetenschap dat ze niet geacht worden er te zijn.
Het is onbekend of Tursun nog leeft. Zijn werk is vermoedelijk niet meer verkrijgbaar in Xinjiang. Maar hier wel. Dat is iets.
Lees ook
Komt dat zien! Het exotische land der Oeigoeren!
Leeslijst